26 september 2024
Twee decennia grensoverschrijdende samenwerking zorgden voor…
Lees meer
Nieuws
14 maart 2016
In de commissie bevoegd voor ‘Onroerend Erfgoed’ van 16 februari interpelleerde ik minister-president Geert Bourgeois opnieuw over het Onroerenderfgoeddecreet, dit in navolging van het zeer kritische advies van de SARO, de strategische adviesraad ruimtelijke ordening-onroerend erfgoed.
De SARO stelt in haar advies terecht dat er onder andere werk dient gemaakt te worden van een Vlaamse beleidsvisie onroerend erfgoed, een grondige hervorming van de financiering en een verdere afstemming tussen het onroerend erfgoedbeleid en het ruimtelijk beleid. Ook duiden zij op de grote administratieve overlast voor gemeenten die een erfgoedgemeente willen worden.
Nog een ander belangrijk aspect dat ons zorgen baart, is het verhaal van de rechtsgevolgen die men koppelt aan de diverse inventarissen rond erfgoed, temeer omdat het op dit ogenblik niet duidelijk is welke criteria gelden voor een opname in een inventaris. Dat geldt zeker voor de erfgoedlandschappen en de voormalige ankerplaatsen.
Minister-president Geert Bourgeois antwoordde dat het advies van de SARO hem verrast heeft en dat de grote evaluatie van het decreet gepland is voor 2017. Wat betreft de kritiek rond de administratieve overlast voor lokale besturen stelde de minister-president dat dit niet meer aan de orde zou zijn ingevolge het Planlastendecreet en het feit dat men maar één groot beleidsplan vraagt van elke gemeente.
Lydia Peeters is duidelijk: “Gezien ik ook lokaal actief ben, heeft het advies van de SARO mij helemaal niet verrast. Meer dan eens worden er bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen, rond erfgoedlandschappen heel wat bijkomende en geen eenduidige verplichtingen opgelegd. Waar men zich op baseert is niet altijd erg duidelijk. Bij de opmaak van de RUP’s geeft de SARO het advies om te zorgen voor een duidelijke omschrijving en richtlijnen waar een erfgoedlandschap aan moet voldoen. Dat is zeker voor de landbouwsector vandaag de dag heel belangrijk om niet in een onmogelijke economische positie te belanden.
Ik pleit inzake vergunningen steeds voor versnelling en vereenvoudiging via de omgevingsvergunning, maar in de hele regelgeving rond erfgoed leggen we telkens weer bijkomende rechtsgevolgen op. Dat moeten we een halt toeroepen. Dat heb ik ook midden 2015 al gezegd in deze commissie toen ik een soortgelijke vraag had inzake de verplichte archeologienota. Ik wil daar blijven op hameren. We moeten tijdig bijsturen en niet wachten op een grote evaluatie ergens in 2017”.
Na het paasreces zal ik de minister-president opnieuw interpelleren over de definitieve inventaris van archeologische zones waar rechtsgevolgen aan gekoppeld zijn. Wie werken wil uitvoeren in een vastgestelde archeologische zone, is sneller verplicht tot archeologisch vooronderzoek, al dan niet gevolgd door een opgraving. Deze regeling gaat in voege per 01.06.2016, dus ik verwacht hierover een duidelijk antwoord van de minister.